Een huurder laat forse huurachterstand ontstaan en wordt onder bewind gesteld. De huurder heeft een dochter, die in een kwetsbare positie verkeerd, in huis wonen. De huurder heeft zelfstandig adequate hulp ingeschakeld waardoor de situatie van de huurder is gestabiliseerd. De lopende huur wordt inmiddels voldaan en er is sprake van een aflossing per maand. De kantonrechter wijst de gevorderde ontbinding en ontruiming daarom af, ondanks de grote huurachterstand.
De feiten
De verhuurder vordert dat de huurovereenkomst met de huurder wordt ontbonden en dat de bewindvoerder (de huurder staat onder bewind) wordt veroordeeld de woning te ontruimen. Daarnaast vordert de verhuurder dat de bewindvoerder wordt veroordeeld de huurachterstand te voldoen. De huurachterstand op het moment van dagvaarden (tot en met de huur over de maand april 2023) bedraagt € 8.881 De verhuurder legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de bewindvoerder in verzuim is met de betaling van de verschuldigde huur.
De bewindvoerder erkent de huurachterstand, maar geeft aan dat door persoonlijke omstandigheden van de huurder er een huurachterstand is ontstaan. De huurder heeft vanaf 2016 tot en met 2021 onder beschermingsbewind gestaan. Gedurende die periode is er ook een WSNP-traject gestart dat is geëindigd zonder schone lei. Na beëindiging van het bewind is de huurschuld weer opgelopen. Inmiddels is op 22 mei 2023, op eigen initiatief van de huurder, opnieuw beschermingsbewind uitgesproken en heeft de huurder daarnaast schuldhulpverlening aangevraagd bij de gemeente.
Oordeel kantonrechter
De huurachterstand
De bewindvoerder erkent de juistheid van de specificatie van de actuele huurachterstand. De huurachterstand bedraagt derhalve, gerekend tot en met september 2023, € 10.078,92. De kantonrechter vindt de vordering tot betaling van de huurachterstand in zoverre toewijsbaar.
Ontbinding en ontruiming
De kantonrechter overweegt dat op grond van art. 6:265 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De huurachterstand bedroeg op het moment van dagvaarden bijna veertien huurtermijnen. In beginsel rechtvaardigt dit volgens de kantonrechter, gelet op de ‘aanbeveling Huurachterstand en ontbinding en ontruiming’, toewijzing van de vordering.
De kantonrechter overweegt echter dat de huurder bij de mondelinge behandeling een goed zelfinzicht toont in haar problematiek, zowel op financieel als op mentaal vlak, die ten grondslag ligt aan het ontstaan van de huurachterstand. De huurder heeft daarvoor adequate hulp ingeschakeld. Nadat de huurder opnieuw onder bewind is gesteld en de bewindvoerder de schulden heeft geïnventariseerd, zijn de huurpenningen weer voldaan en wordt er daarnaast alvast € 50 per maand afgelost. De situatie is daarmee – inmiddels alweer enkele maanden – gestabiliseerd. Daarnaast weegt de kantonrechter mee dat de huurder samen met haar dochter in de woning woont. De dochter is weliswaar meerderjarig, maar verkeert in een uiterst kwetsbare situatie waardoor zij momenteel niet in staat is om zelfstandig te wonen. De gevolgen van een ontbinding van de huurovereenkomst en gedwongen ontruiming van de woning zullen niet alleen voor de huurder maar met name ook voor haar dochter zeer ingrijpend zijn.
Onder deze omstandigheden rechtvaardigt volgens de kantonrechter de tekortkoming niet de ontbinding van de huurovereenkomst. De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning worden door de kantonrechter afgewezen. Enkel de vordering tot betaling van de huurachterstand, te vermeerderen met de incassokosten en de wettelijke rente, wordt toegewezen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7446
Dit bericht is geschreven door Irwin Dankoor voor het huurrecht tijdschrift ‘Opmaat huurrecht +’ van Sdu en daar eerder gepubliceerd op 14 november 2023.