Een moeder huurt een woning van een woningcorporatie. Haar (meerderjarige) zoon woont bij haar in. De moeder overlijdt. De zoon vordert voortzetting van de huurovereenkomst dan wel een gebod dat hij in de woning mag blijven wonen totdat de woningcorporatie vervangende woonruimte voor hem heeft gevonden. In eerste aanleg zijn de vorderingen van de zoon afgewezen en de tegenvordering van de woningcorporatie tot ontruiming van de woning toegewezen. Het hof laat het oordeel van de kantonrechter in stand. Volgens het hof is niet aangetoond dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen moeder en zoon. Daarnaast overweegt het hof niet gehouden te zijn te anticiperen op mogelijk nieuwe wetgeving voor weeskinderen/jongvolwassenen. Voorts kan de zoon op grond van de door hem genoemde regelingen niet het recht ontlenen op een tijdelijke huurovereenkomst of een andere woning.

De feiten

Een moeder huurde een vijfkamerwoning van een woningcorporatie. De zoon van de moeder woonde bij de moeder in. De moeder overlijdt in juli 2020. De zoon vordert voortzetting van de huurovereenkomst dan wel een gebod dat hij in de woning mag blijven wonen totdat de verhuurder vervangende woonruimte voor hem heeft gevonden. De kantonrechter wijst de vorderingen van de zoon af en wijst de tegenvordering van de verhuurder tot ontruiming van de woning toe. De zoon gaat in hoger beroep.

Hoger beroep

Grieven

In hoger beroep gaat het vooral om het oordeel van de kantonrechter dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Verder heeft de kantonrechter volgens de zoon ten onrechte geen rekening gehouden met toekomstige wetgeving voor weeskinderen en ten onrechte geen rekening gehouden met de ‘Gedragscode Ondersteuning jongvolwassen wezen in huurwoning’ (de Gedragscode) en de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (RTIV).

Duurzame gemeenschappelijke huishouding?

Het hof overweegt dat een duurzame gemeenschappelijke huishouding een voorwaarde is voor de voortzetting van een huurovereenkomst op grond van art. 7:268 lid 2 BW. Volgens het hof is een samenwoning tussen ouders en kinderen gewoonlijk niet duurzaam. In deze zaak is volgens het hof ook niet komen vast te staan dat de zoon en de moeder in de toekomst wilden blijven samenwonen. Integendeel: de zoon stond vanaf 2015 als eenpersoons huishouden ingeschreven bij Woningnet en reageerde actief of beschikbare woningen. Dat de zoon kostgeld betaalde is onvoldoende om een duurzame gemeenschappelijke huishouding aan te nemen.

Nieuwe wetgeving jongvolwassenen

De zoon beroept zich ook op het voornemen van de Minister van Binnenlandse Zaken om te komen tot wetgeving die jongvolwassenen de mogelijkheid zal bieden om langer in de ouderlijke huurwoning te blijven wonen. Het hof overweegt echter dat het niet, met voorbij gaan aan de wettelijke regeling van art. 7:268 lid 2 BW, kan anticiperen op mogelijk nieuwe wetgeving.

RTIV en de Gedragscode

Het hof overweegt dat de zoon ook aan de RTIV of de Gedragscode niet het recht kan ontlenen op een tijdelijke huurovereenkomst voor de ouderlijke woning of een andere woning. De regelingen bevatten aanwijzingen voor woningcorporaties maar geen rechtens afdwingbare verplichtingen. Wel mag van woningcorporaties worden verwacht dat zij in hun beleid rekening houden met de in de RTIV en Gedragscode neergelegde uitgangspunten. Volgens het hof is dat in deze casus voldoende gebeurd. De zoon heeft na het overlijden van zijn moeder een aantal maanden uitstel gekregen van de woningcorporatie om te ontruimen (totaal een half jaar). Daarnaast was de zoon ten tijde van het overlijden van zijn moeder bijna 27 jaar, terwijl de aanwijzingen bedoeld zijn voor jongere achterblijvers. De leeftijd was volgens het hof dan ook een factor waarmee de woningcorporatie rekening mee mocht houden.

Tot slot overweegt het hof dat het de taak van de verhuurder/woningcorporatie is om de woning passend toe te wijzen en dat dit belang zwaarder weegt dan het woonbelang van de zoon.

Het hof bekrachtigt dan ook het vonnis van de kantonrechter.

Gerechtshof Amsterdam 28 maart 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:790

Dit bericht is geschreven door Irwin Dankoor voor het huurrecht tijdschrift ‘Opmaat huurrecht +’ van Sdu en daar eerder gepubliceerd op 11 april 2023.